Hoera, eindelijk is het dan zo ver. Mijn nieuwe kinderboek 'Rara dat ben ik' is verschenen! Hoewel het al mijn vierde kinderboek is, geeft het toch altijd weer iets speciaals dat het verhaal waaraan ik elke dag een stukje schreef, nu opeens door heel veel mensen gelezen zal gaan worden. Tenminste dat hoop ik, maar gezien de verkoop van de vorige kinderboeken die alle drie al een herdruk beleefde, zal ook dit zijn weg naar de lezer wel gaan vinden. Het komt in een mooie tijd uit. Straks, in december, is het cadeautjestijd en zullen kinderen ongetwijfeld verblijd worden met dit boek. Kreeg nu al enthousiaste reacties van mensen die het voornemen hebben om het te bestellen. Zoals ik al eerder schreef hebben Ans, die voor de illustraties en de omslag zorgde, en ik er met veel plezier aan gewerkt. Sommige vonden het een aparte titel en vroegen naar het waarom. Ter introductie daarom een stukje uit hoofdstuk 1, waarin duidelijk wordt hoe het boek aan deze titel komt:
Rara dat ben ik. Dat komt eigenlijk zo. Toen mijn moeder van mij in verwachting was, vroeg mijn vader telkens: ‘Wat zal het worden? Een jongetje of een meisje?’ En omdat ze dat toch niet wisten, vonden ze het niet nodig om een naam voor mij te verzinnen.
‘Het wordt vast een meisje,’ zei mijn vader, toen mijn moeder al een hele dikke buik had.
‘Of een jongetje,’ lachte mijn moeder. ‘ Meer smaken zijn er namelijk niet.’
Toen ik werd geboren en een meisje bleek te zijn, noemde mijn vader allerlei namen die mijn moeder dan weer afkeurde.
‘Afke.’
‘Nee.’
‘Boukje.’
‘Nee.’
‘Corrie.’
‘Nee ook niet.’
‘Sjoukje dan misschien?’
‘Hè neen.’
‘Weet je wat,’ zei mijn vader ‘we laten het gewoon aan het toeval over.’ Dat vond mijn moeder wel een tof idee. Mijn vader moest natuurlijk wel de geboorteaangifte doen. Terwijl hij in de tram naar het stadhuis reed, had hij echt nog geen idee. In het stadhuis zei hij tegen de ambtenaar: ‘Ik kom de geboorte van mijn dochter aangeven.’
Die ambtenaar was een meelevende man. ‘Gefeliciteerd!’ zei hij. ‘Ra, ra hoe zal het gaan heten?’ .
Mijn vader werd helemaal blij. ‘Juist, ja dat is het. Schrijf maar op Rara, dat is het. Mijn dochter heet Rara.’
Dus… Rara dat ben ik. Nou is er buiten mijn naam nog wat bijzonders met mij aan de hand. Mijn vader en moeder zijn allebei hartstikke blond. Maar mijn haar niet, dat is pikzwart. Ik had een hoofd vol kleine zwarte krulletjes, toen ik nog een baby was. Nu niet meer, nu heb ik een rasta kapsel met aan elk staartje een paar kraaltjes. Gele, want dat kleurt zo leuk, vindt mijn moeder. Mijn ogen zijn blauw, net zo blauw als die van mijn ouders. Maar mijn lijf is lekker bruin, alsof ik altijd in de zon lig.
Natuurlijk heb ik wel eens aan mijn vader gevraagd hoe dat toch komt, dat ik zo bruin ben bedoel ik. Nou is mijn vader m’n beste vriend, dus die heeft helemaal geen geheimen voor me. Maar ik zag wel dat hij even schrok toen ik er naar vroeg. We waren juist de schuur aan het opruimen.
Hij legde de spullen weg en zei: ‘Van voren ben je een meisje, dus lijk je op je moeder. Maar van achteren lijk je precies op mij. Net zulke ronde billen.’
Daar moest ik wel om lachen. Nou dacht hij misschien dat het daar mee klaar was.
‘Maar dat bedoel ik niet,’ zei ik plagerig. ‘Waarom ben ik zo bruin en heb ik van die zwarte haren?’ Hij schuifelde zenuwachtig met zijn voeten.
‘Nou,’ zei ik, ‘voor de draad er mee!’
‘Je moeder was een hele mooie meid,’ begon hij.
‘Nog steeds,’ zei ik.
‘Nog steeds,’ herhaalde mijn vader. ‘Op een avond, toen we lagen te vrijen, wilde je moeder plotseling weten hoe laat het was. Ze deed het licht aan en… eh…,’ zijn stem klinkt een beetje verlegen. ‘Nou, ja toen is er licht bij gekomen. We kregen toen geen blank kind, maar zo’n mooie koffieboon.’
Toen hij dat had verteld, begon hij me heel stevig te zoenen. Je kon zo wel zien dat hij blij en opgelucht was dat hij het had verteld.
‘Je bent hartstikke multi-cultureel en daar ben ik bijzonder trots op,’ zei hij en ging gewoon weer verder met het opruimen van de schuur.
Ik ben ook een bijzonder intelligent kind. Als je dag en nacht op school bent, word je dat vanzelf. Dat heb ik niet van mezelf hoor, dat zegt de meester als hij in een lollige bui is. Het is alleen heel stom dat hij dit altijd zegt als ik juist even iets niet weet.
In de klas gaat het dan zo. De meester wijst naar mij en vraagt bijvoorbeeld: ‘Wat is een samenleving?’
Nou kun je natuurlijk denken, hoe komt die man er op. Op zo’n vraag bedoel ik. Maar daar is hij meester voor. Die willen soms de meest vreemde dingen weten. Ik denk dat hij dat vraagt omdat hij het zelf niet weet.
‘Nou?’ vraagt de meester.
Om tijd te rekken zeg ik: ‘Dat weet u vast zelf wel.’ Daar moet de meester hard om lachen.
‘Ik wel,’ zegt hij, ‘maar nou jij. Als je dag en nacht naar school gaat, mag ik wel iets van je verwachten.’
Daar moet ik wel even wat bij uitleggen. Ik woon met mijn vader en moeder in een oude school. Vandaar dat grapje van de meester. Onze huiskamer is zo groot als een klaslokaal. Je gelooft het of niet, maar het schoolbord hangt precies boven de televisie. Soms schrijft mijn vader er een boodschap op. “Kom vanavond te laat op school, heb een vergadering.” Mijn moeder wordt dan dubbel grappig en schrijft terug: “Dat worden dan strafregels en met je blote billen naar bed!” Ze tekent er dan een hartje onder.
Mijn vader en moeder doen altijd erg verliefd tegen elkaar. Ze geven elkaar ook koosnaampjes. Karel, mijn vader, heet dan Kreukel. Die naam past wel bij hem. Hij ziet er altijd een beetje kreukelig uit. Kreukel houdt niet van nette pakken. Hij loopt liever in een spijkerbroek en een trui. Ook heeft hij een stoppeltjes baard en hij vergeet bijna altijd om naar de kapper te gaan. Mijn moeder, die eigenlijk Pita heet, wordt altijd Pietsie genoemd. Dat komt omdat ze nogal klein is. Als Kreukel erg gek doet, noemt hij haar ‘mijn Ietse Pietsie’.
Plotseling weet ik het antwoord.
‘Samenleving is een contract,’ roep ik door de klas. Het is even helemaal stil. Hier moet de meester diep over nadenken.
‘Tja,’ zegt hij, ‘het is natuurlijk een antwoord. En misschien heb je ook wel een beetje gelijk. In een samenleving moet je afspraken maken met elkaar.’
‘Met een contract,’ zeg ik nog eens. ‘Toen mijn vader en moeder gingen samenleven hebben ze een contract getekend.’
Ik leg het maar uit, want ik zie gewoon aan de meester dat hij het niet snapt. Nu klaart zijn gezicht helemaal op.
‘Oh, bedoel je dat!’ roept hij. ‘Ja, je hebt gelijk. Een samenlevingscontract is een samenleving in het klein. Heel goed. Als alle mensen met elkaar regels vaststellen en opschrijven dan ontstaat er een samenleving. Als iedereen zich aan die afgesproken regels houdt, is dat goed voor de samenleving.’
Christien, een kind met vlechten en altijd een jurk aan, steekt haar vinger op. ‘Mijn vader en mijn moeder zijn getrouwd. Want samenleven is hokken, zegt mijn vader. Trouwen is beter voor…’
‘Voor de samenleving zeker?’ snauw ik, want ik kan haar soms niet uitstaan.
‘Ho, ho,’ sust de meester ‘trouwen of samenwonen is een samenlevingsvorm. Iedereen maakt voor zichzelf uit hoe die samenlevingsvorm er uit ziet. Er bestaat ook nog zoiets als een commune,’ weet hij. ‘Allemaal mannen, vrouwen en kinderen bij elkaar in één huis.’
Christien kijkt zuur. Die wil helemaal niets horen over andere samenlevingsvormen. De meester kijkt naar het boze gezicht van Christien.
‘Maar je moet natuurlijk wel respect voor elkaar opbrengen,’ zegt de meester. ‘Anders kun je niet samenleven.’
‘Dat bedoel ik,’ zeg ik tegen Christien, die nu haar tong uitsteekt.
Links Ans van Ispelen, rechts Marja Visscher
Rara dat ben ik, geschreven door Marja Visscher en geïllustreerd door Ans van Ispelen. Het boek bevat 130 pagina's (ISBN 978-94-6206-468-3) Vaste prijs: 15,95 euro Te bestellen in de boekwinkel of rechtstreeks bij de uitgeverij www.boekscout.nl